Naar een gelijkwaardig pensioen voor zelfstandigen (Riziv)

Het Algemeen Beheerscomité voor het Sociaal Statuut voor de Zelfstandigen (ABC), onderdeel van het Riziv en voorgezeten door dr. Yolande Avontroodt, bestudeerde hoe en waarom het zelfstandigenpensioen gelijkgetrokken kan worden met dat van de werknemers.

Het gemiddeld pensioen van een zelfstandige bedraagt 911 euro per maand. Bij een werknemer is dat 1.267 euro. Bij een ambtenaar meer dan 2.600 euro. Het maximumpensioen voor een alleenstaande bedraagt 1.405,28 euro bij de zelfstandigen, tegenover 2.390,76  euro bij de werknemers.

Correctiecoëfficiënt corrigeren

De lage pensioenbedragen bij de zelfstandigen hebben verschillende oorzaken (o.a. de late invoering van het proportioneel pensioen in 1984 en het gemiddeld lage inkomen van zelfstandigen). De belangrijkste oorzaak voor de lage zelfstandigenpensioenen ligt bij de zogenaamde correctiecoëfficiënten.

Het inkomen voor de pensioenberekening in aanmerking  wordt met deze coëfficiënten vermenigvuldigd. Een technische berekening leert dat proportioneel pensioen van een zelfstandige 1/3 lager uitkomt dan dat van een werknemer met een vergelijkbaar inkomen. Dat door toepassing van die coëfficiënten.

De correctiecoëfficiënten werden tezamen met het proportioneel pensioen voor zelfstandigen in 1984 ingevoerd. Bij het vaststellen van ervan vertrok men in 1984 van het principe dat 1 frank sociale bijdrage, rekening houdend met de bijdragevoeten, hetzelfde pensioen moest opleveren voor de werknemers als voor de zelfstandigen. Een recente analyse van het ABC toont echter aan dat de huidige correctiecoëfficiënten niet langer gerechtvaardigd zijn.

Wanneer de berekening van 1984 eenvoudig opnieuw gedaan wordt, moeten de coëfficiënten alvast opgetrokken worden naar 0,7919 voor de eerste inkomensschijf en naar 0,7676 voor de tweede inkomensschijf. Dit komt omdat de bijdrageniveaus van werknemers en zelfstandigen doorheen de tijd naar elkaar zijn toe geëvolueerd.

Bijdragedruk

Daarnaast moet in die berekening ook rekening gehouden worden met de reële bijdragedruk en met de werkzaamheidsgraad in beide stelsels.

Zelfstandigen betalen een sociale bijdrage van 20,5% op hun inkomen, terwijl voor een werknemer over het algemeen een werkgeversbijdrage van 25% en een persoonlijke bijdrage van 13,07% wordt betaald. De bijdragen bij de werknemers dienen echter om een veel uitgebreider stelsel van sociale zekerheid te financieren, terwijl de pensioenen voor zelfstandigen meer dan de helft van de begroting uitmaken. Louter deze percentages in aanmerkingen nemen, geeft dus een vertekend beeld.

Bij de werknemers bestaan bovendien verschillende vormen van bijdrageverminderingen, terwijl zelfstandigen met een laag inkomen vaak meer dan 20,5% betalen omdat hun bijdragen berekend worden op een minimuminkomen.

Gelijkgestelde periodes

Tot slot kent het werknemersstelsel heel wat gelijkgestelde periodes. Ongeveer een derde van de pensioenloopbaan van een werknemer bestaat uit periodes waarin niet wordt gewerkt en dus geen bijdragen worden betaald, terwijl er wel pensioenrechten worden opgebouwd. Bij de zelfstandigen daarentegen ligt het aandeel van de gelijkgestelde periodes veel lager, namelijk rond de 4%. Omdat een zelfstandige gemiddeld een langere actieve loopbaan heeft, betaalt hij in reële termen dus vaak meer sociale bijdragen dan een werknemer.

Afschaffen correctiecoëfficiënt: enorm verschil
Als met deze 3 invalshoeken rekening wordt gehouden, moeten de correctiecoëfficiënten op één worden gezet (d.w.z. afgeschaft) om zelfstandigen een pensioen te bezorgen in overeenstemming is met de bijdragen die zij betalen. Het ABC pleit er dan ook voor om dit zo snel als mogelijk te doen voor toekomstige loopbaanjaren. In bijkomende orde kan worden nagegaan in welke mate het mogelijk is om ook loopbaanjaren uit het verleden te verbeteren.

Voor een zelfstandige met een inkomen van 30.000 euro zou een afschaffing van de correctiecoëfficiënten voor één loopbaanjaar ongeveer 127,35 euro aan bijkomende pensioenrechten op jaarbasis opleveren. Toegepast op een loopbaan van 40 jaar geeft dit een verhoging van het pensioen op jaarbasis met 5.094 euro, ofwel een verhoging per maand met 424,50 euro.

Voor een zelfstandige met een jaarinkomen van 58.513,59 euro  levert de afschaffing van de correctiecoëfficiënten voor één loopbaanjaar  260,43 euro op. Toegepast op een loopbaan van 40 jaar geeft dit een verhoging van het pensioen op jaarbasis met 10.417,2 euro, ofwel een verhoging per maand met 868,10 euro.

Op die manier zal het proportioneel pensioen voor zelfstandigen (en dus ook het maximum) evolueren naar het niveau dat vandaag van toepassing is in het werknemersstelsel.

Hoe financieren?

De kostprijs van deze maatregel zou evolueren doorheen de tijd en in 2040 op 274 miljoen euro komen. Het sociaal statuut van de zelfstandigen sluit echter jaarlijks af met een structureel begrotingsoverschot dat tot die tijd kan dienen om de afschaffing van de correctiecoëfficiënt te financieren.

U wil op dit artikel reageren ?

Toegang tot alle functionaliteiten is gereserveerd voor professionele zorgverleners.

Indien u een professionele zorgverlener bent, dient u zich aan te melden of u gratis te registreren om volledige toegang te krijgen tot deze inhoud.
Bent u journalist of wenst u ons te informeren, schrijf ons dan op redactie@rmnet.be.

Laatste reacties

  • Guy Hendrickx

    03 mei 2019

    Geachte,

    Het wettelijk pensioen is nog een stuk lager wanneer men een bepaalde periode, in mijn geval 15 jaar in het buitenland, in casu Nederland, heeft gewerkt. Vnl het Nederlandse deel -AOW, valt dan erg magertjes uit.

    G.H.