Herijking en normuurinkomen volgens Robert Rutsaert

Robert Rutsaert (ASGB) zet uiteen hoe hij aankijkt tegen de herijking van de erelonen, een prioriteit voor zijn syndicaat. Hij ziet wel wat in de evolutie naar een 'normuurinkomen', legde hij uit in een presentatie (1). Een greep uit zijn gedachtengang.  De meeste toehoorders gaven alvast de voorkeur aan een bruto normuurinkomen tussen 150 en 200 euro, bleek uit een beperkte poll.

  • "We zijn voldoende liberaal om het principe van loon naar werk absoluut te blijven verdedigen. Dat principe verlaten zou gelijk staan met het afzagen van de poten onder onze stoel."
  • "Wat we bedoelen is dat een gelijkwaardige inspanning, bijvoorbeeld van een uur, min of meer gelijkwaardig zou moeten gehonoreerd worden binnen en tussen de verschillende disciplines. Gelijkwaardig en niet gelijk want er màg, moet, ruimte blijven voor modulering in functie van ongemakkelijke uren, bijvoorbeeld voor intramurale permanenties, voor risico- en stressvolle procedures en wat ons betreft, ook voor duur van de opleiding maar daar wil de Beleidscel ons niet in volgen. Anciënniteit en faam mee in rekening brengen zoals Bvas onlangs voorstelde vinden wij dan weer geen goed idee."
  • "Als al deze parameters in rekening gebracht worden dan zullen er zeker nog verschillen in inkomens zijn, en indien die op objectiveerbare parameters gebaseerd zijn dan zien we daar ook geen probleem in. Maar de verschillen zullen niet meer van het enkele tot het tienvoudige variëren. Je kan niet claimen dat je een multidisciplinair syndicaat bent en toch dergelijke verschillen laten bestaan."
  • "Door de heilige koe van de lineaire indexatie werden de verschillen alsmaar groter. Wie 1000 euro verdient en 8% index krijgt, krijgt er 80 euro bij; wie maar 100 euro verdient krijgt er maar 8 euro bij: het Mattheusprincipe in werking. Gaandeweg heeft dat aanleiding gegeven tot groeiend ongenoegen, in de eerste plaats en niet in het minst bij de huisartsen."
  • "Waarom herijking toch ook moeilijk te realiseren valt komt door de individuele financiële regelingen in de ziekenhuizen. De impact daarvan op het inkomen zou wel eens groter kunnen zijn dan die van de honoraria die wij in de medicomut kunnen onderhandelen."
  • "Vroeg of laat gaat een en ander ons toch brengen bij de vraag wat voor een arts, huisarts of specialist, een verantwoord ‘normuurinkomen’ (en dus niet inkomen) is. In plaats van ons vast te pinnen op een bedrag wil ik de vraag graag aan u voorleggen."
  • "Onder ‘normuurinkomen’ versta ik: het toegekende honorarium voor een uur medische arbeid, na afhouding of afsplitsing van kosten en bijdragen, voor een gemiddelde activiteit tijdens de normale werkuren (bijvoorbeeld een raadpleging inwendige geneeskunde met verslag en niet het herstel van een geruptureerd aorta-aneurysma in het midden van de nacht), voor een gemiddelde opleidingsduur van 6 jaar, en uiteraard voor belastingen en RSZ."

Aan de kwestie van dat normuurinkomen was ook een (beperkte) poll verbonden voor de toehoorders. Twee stellingen werden hen voorgelegd:

1 - Wat is, onder de gestelde voorwaarden, volgens u een billijk bruto ‘normuurinkomen’ voor de arts? 

Bijna de helft (44%) was gewonnen voor een bruto normuurinkomen tussen 150 en 200 euro/uur. Ruim een kwart (27%) gaf de vookeur aan 100 tot 150 euro. Een stuk verderop volgden voorstanders van een bruto norminkomen tussen 200 en 250 euro (17%) en tussen 50 en 100 euro (12%).

2 - Op korte termijn en in afwachting van de hervorming van de nomenclatuur is een verdere opwaardering van de raadplegingshonoraria de eerste prioriteit.

Met die tweede stelling ging het leewendeel van de toehoorders (84%) akkoord, bij 11% onthoudingen en 4% tegenstanders.

Ook naar een aantal andere hete hangijzers werd gepeild. Voor praktijkondersteuning waren de meesten gewonnen, maar vooral viel de twijfel op bij de stelling:  de invoering van de functie van praktijkassistent die kleine verpleegkundige taken (zonder prikken) doet, kan voor mij als huisarts een praktische hulp zijn. De twijfel bleek uit het grote percentage onthoudingen (41%), bijna evenveel als voorstanders (43%). Wellicht leeft hier de vrees dat de taken van de huisarts zo geleidelijk uitgehold worden. Zeven op de tien deelnemers schaarden zich wel achter een link tussen het aantal gmd's (van een individuele huisarts) en de hoogte van de financiële steun.

Het onderwerp ereloonsupplementen dan. De meeste artsen (77%) menen volgens deze indicatieve poll dat eigen bijdragen van de patiënt onvermijdelijk zijn, maar wel verantwoord, transparant en gematigd moeten zijn. Tegelijk moeten daarbij de meest kwetsbaren ontzien worden (93%).

Wat de attestenoverlast betreft, bleek toch maar iets meer dan de helft van de aanwezigen (56%) het eens met de stelling dat een (verdere) vereenvoudiging van hfdst IV minstens een uur werk per week kan besparen. De digitale omwenteling (het getuigschrift elektronisch kunnen doorsturen) mag dan weer wat meer vaart maken, de ziekenfondsen mogen er wat spoed achter zetten opdat het ook voor iedereen zou kunnen, vinden bijna acht op de tien respondenten. Tot slot waren de meningen verdeeld over het feit dat een ziektebriefje pas nodig is vanaf 4 dagen ziekte (44% voor, 33% tegen, 23% onthoudingen ).

Last but not least was er voor de huisartsen de kwestie van de wachtdiensten en wachtposten. Weekwachten via de wachtpost dragen voor driekwart op een positieve manier bij tot de  work-life balance. Dat het oneigenlijk gebruik van de wachtpost is een wezenlijk probleem is en de verhoging van het remgeld zou kunnen helpen om dit te bestrijden, daar was slechts een zeer nipte meerderheid (52%) het mee eens. "Het beschikbaarheidshonorarium optrekken zou al een grote stap in de goede richting zijn om de wachtdienst correct te vergoeden" kon dan weer rekenen op het gros van de stemmen (83%). Tot slot eerder een voorwaardelijke stelling waar de meesten zich in konden vinden; "Wanneer de werking van 1733 op een behoorlijke manier zal verlopen en de criteria voor de FSW (functionele samenwerkingen) met gezond verstand toegepast worden, kan dat de werking van de wachtposten positief beïnvloeden." De jongste actuele ontwikkelingen toonden wel aan dat er hier nog een aanzienlijke kloof gaapt tussen theorie en praktijk.

(1) De presentatie werd gegeven op het ASGB-symposium van afgelopen weekend.

> Zijn huisartsen tevreden met financieringsmodel? (enquête in detail)

> Op 23 maart organiseert het ASGB zijn symposium voor starters in Elewijt.

U wil op dit artikel reageren ?

Toegang tot alle functionaliteiten is gereserveerd voor professionele zorgverleners.

Indien u een professionele zorgverlener bent, dient u zich aan te melden of u gratis te registreren om volledige toegang te krijgen tot deze inhoud.
Bent u journalist of wenst u ons te informeren, schrijf ons dan op redactie@rmnet.be.

Laatste reacties

  • Sara DE VOS

    16 maart 2023

    Moeten we dan een prikklok installeren in onze privé praktijk? Haha… :-)))

  • Lode Sels

    16 maart 2023

    Een uurloon van 200 euro lijkt mij niet realistisch.
    Persoonlijk werk ik 9 uur per dag; ongeveer 22 dagen per maand. Reken daarbij mijn weekend en weekwachten bij en ik kom uit op 270 uren per maand. Dit maal 200 euro komt uit op 54.000 euro per maand. Laat maar komen, maar wie gaat dit betalen.
    En dan reken ik mijn studie en vergaderuren hier nog niet bij.

  • Johan Robbrecht

    16 maart 2023

    Een "normuurinkomen" lijkt een mooi principe maar wat met de afhoudingen om de medische activiteiten in stand te houden (artikel 155 ZH wet) en die vandaag sterk variëren tussen de ziekenhuizen. Worden die dan afgeschaft ?
    Om een "normuurinkomen" te behalen is de arts afhankelijk van personeel / materiaal dat het ziekenhuis ter beschikking stelt of kan stellen. Als daar geen duidelijke regels voor bestaan, wordt dit principe een maat voor niets.
    Tenslotte houdt het principe evenmin rekening met beschikbaarheden en belastingen voor wachtdiensten. In een groot ziekenhuis worden de wachtdiensten verdeeld onder een groot aantal stafleden met veelal ASO's als eerste wacht. In kleinere ziekenhuizen belandt de oproep direct bij het staflid en is het aantal stafleden die de wachten uitvoert kleiner, zodat zowel intensiteit als frequentie hoger zijn.